Zending gaat vaak samen met hulpverlening aan mensen in nood. Die hulp en bewogenheid is een natuurlijk gevolg van Jezus’ liefde in ons hart. Maar risico’s zijn er ook. We moeten voorkomen dat onze hulp leidt tot scheve verhoudingen tussen gever en ontvanger en zo schade toebrengt aan mensen die we menen te helpen. Een uitgebreid artikel over de verhouding tussen gever en ontvanger.

Zuid_Afrika_kindArmenzorg is in de geschiedenis heel vaak een onderdeel geweest van zendingswerk. Het was een natuurlijk voortvloeisel uit christelijke bewogenheid met de nood die zendelingen ontmoetten, zowel in verre oorden als bijvoorbeeld in de Amsterdamse Jordaan. Het delen van je persoonlijke overvloed is iets waar de Bijbel ons duidelijk toe oproept. Ook zien we in de Bijbel het eerste voorbeeld van een internationaal georganiseerde hulpactie, als Paulus in diverse gemeenten collecteert voor de noodlijdende christenen in Jeruzalem.

De wereld anno 2014 is echter heel anders dan die in de tijd van Boaz, die wat extra aren liet liggen voor Ruth, of de tijd van de eerste gemeenten waarin diakenen zorgden voor de weduwen in de kerk. In de eerste plaats is er een verdeling in de wereld waarbij een heel grote groep mensen onvoorstelbaar veel rijkdom heeft ten opzichte van een andere heel grote groep mensen. Rijke christenen kunnen eenvoudig verre reizen maken naar gebieden waar mensen in onvoorstelbare armoede leven. En zo’n christen kan daar voor een heel gezin het verschil betekenen tussen leven of dood met een bedrag dat een gemiddelde westerling besteedt aan een bosje bloemen voor op tafel.

Wat heeft dit voor gevolgen? In de eerste plaats bepaalt dit enorme verschil in mogelijkheden het zelfbeeld van zowel de rijke als de arme. De rijke beseft dat hij heel veel macht heeft. Hij heeft in zijn portemonnee de mogelijkheid om iemand of hele groepen mensen te redden van honger of armoede. Hij kan kiezen wie hij redt, wanneer, hoe en wat de voorwaarden zijn. De arme kan alleen zijn hand ophouden en dankjewel zeggen. Dit beïnvloedt het zelfbeeld van de arme. Hij is machteloos, afhankelijk van de goedheid van de rijke.

Een ander gevolg is dat de rijke zich heel goed voelt. Het idee dat jij iemand kunt redden, brengt veel positieve emoties met zich mee. Zelfvoldaanheid, het gevoel dat je iets belangrijks hebt bereikt en het idee dat anderen jou nodig hebben. Dit zijn krachtige emoties, die al snel de drijfveer kunnen worden van wat we doen en hoe we het doen. Terwijl we ons natuurlijk primair zouden moeten laten leiden door wat de mensen die we willen helpen uiteindelijk ten goede komt.

Smekende ogen
Dit verschil in rijkdom bepaalt ook hoe rijk en arm elkaar zien. Voor rijken is de verleiding groot om armen niet te zien als mensen met hun eigen kwaliteiten, meningen en geschiedenis, maar vooral als objecten van liefdadigheid. De foto’s van zwarte kindertjes met hongerbuikjes en smekende ogen staan op ons netvlies gebrand. De armen op hun beurt zien al gauw de rijken vooral als een grote zak met geld. Daar komen ze weer met hun containers vol kleding, schoolspullen, medicijnen en knuffelberen. Hoe kunnen we zoveel mogelijk uit deze ‘relatie’ halen?

Deze verwrongen relaties worden gevoed doordat armen steeds beter weten wat ze missen. Ze zien de films, de nieuwe, luxe winkelcentra die in hun stad verrijzen en de levensstijl van de rijken. Dat willen zij natuurlijk ook. Het is een onvrede die niet te stillen is met het uitdelen van nieuwe slippertjes in een sloppenwijk. Dit soort acties laat slechts zien hoe simplistisch armoede benaderd kan worden. Het gemak waarmee rijken kunnen afreizen naar verre oordenom arme mensen te helpen, leidt er ook toe dat er hulp gegeven wordt zonder dat er een goed begrip is van de situatie, of van wat er eigenlijk nodig is. Een voorbeeld hoorde ik onlangs van een vriendin die in Zuid-Azië werkt.

Een zendingsechtpaar had een roeping om een weeshuis te beginnen. Ze kregen het geld bij elkaar en het huis stond er. Nu de kinderen nog. Die waren niet direct voorhanden, dus werd er een lange reis gemaakt naar een arm gebied. Daar vonden ze onder anderen een jongetje dat ondervoed was. Zijn moeder had diverse andere kinderen onder haar hoede en kon hem niet genoeg eten geven. Het echtpaar beloofde goed voor hem te zorgen en de moeder stond het jongetje aan hen af.

Tragedie
Dit kind – en zijn verhaal is zeker niet uniek – raakte op die dag zijn hele familie kwijt omdat het echtpaar een kindertehuis wilde beginnen. Het was een tragedie. Nog schrijnender is dat zowel het echtpaar als de sponsors in het Westen zich nu geweldig voelen omdat ze een kind van de armoede hebben ‘gered’. Een fractie van het geld dat aan dit project was besteed, had de moeder echter de  mogelijkheid kunnen bieden om voor zichzelf en haar kinderen een goed bestaan op te bouwen.

“De arme kan alleen zijn hand ophouden en dankjewel zeggen”

Ja, het kind kan nu in het weeshuis over Jezus horen. Maar zal het als het groot is een Jezus willen volgen die hem bij zijn familie heeft weggehaald? En wat als de zendelingen plotseling terug moeten – wat gebeurt er dan met het kind? Het kan ook anders. Een lokale broeder in een naburig land voelt zich geroepen om zwerfkinderen te helpen. Hij selecteert daarvoor christelijke gezinnen in de buurt die bereid zijn om een pleegkind op te nemen. Deze gezinnen krijgen dan een kleine bijdrage om in de basisbehoeften van het extra kind te voorzien. Een cultureel gevoelige manier die  het kind op lange termijn meer stabiliteit biedt en de verantwoordelijkheid voor de zorg in de handen van de lokale mensen laat. Een lichtend voorbeeld. Als we ons geroepen weten om naast het  vertellen van het Evangelie ook het lijden van mensen te verlichten, dan moeten we dat doen op een manier die hun belangen vooropstelt. En niet ons eigen goede gevoel, onze ideeën van wat goede hulp is of de goedkeuring van een achterban.

Bron De Oogst april 2014 – Kim ter Berghe is missiologe en werkt in Oost-Azië.

Reageren